Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9841

Datum uitspraak2006-10-02
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606683/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 september 2006 heeft de Kiesraad, te dezen handelend als het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, een verzoek om registratie van de aanduiding 'Financieel Gedupeerden' voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200606683/1. Datum uitspraak: 2 oktober 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te [woonplaats], en het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 september 2006 heeft de Kiesraad, te dezen handelend als het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal, een verzoek om registratie van de aanduiding 'Financieel Gedupeerden' voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 15 september 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend. Op 18 september 2006 is ingekomen een brief van appellante van 15 september 2006. Bij brief van 19 september 2006 heeft appellante nadere stukken overgelegd. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellante in persoon en het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur van de Kiesraad en drs. P.J. Young, werkzaam bij de Kiesraad, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel G 5, eerste lid, van de Kieswet, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een beschikking als bedoeld in artikel G 1, als hier aan de orde, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.    Ingevolge artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.        Ingevolge artikel G 5, derde lid, van de Kieswet is artikel D 9, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.    Ingevolge artikel D 9, derde lid, van de Kieswet bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden, in afwijking van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, twee weken. De voorzitter van de Afdeling kan een kortere termijn stellen. 2.2.    Appellante is voor het door haar ingestelde beroep € 141,00 aan griffierecht verschuldigd. Bij de aanvang van de behandeling ter zitting is vastgesteld dat appellante het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. In de aangetekend aan appellante verzonden brief van 12 september 2006 van de Secretaris van de Raad van State staat vermeld dat zij het griffierecht vóór de zitting contant dient te betalen met de mededeling dat - indien het verschuldigde bedrag niet vooraf aan de zitting is voldaan - zij er rekening mee dient te houden niet ontvankelijk te worden verklaard in beroep. Dat, zoals appellante heeft opgemerkt, in een algemene brochure van de Raad van State informatie is opgenomen over de procedure van de betaling van griffierechten per acceptgirokaart doet aan de mededeling van de Secretaris in de onderhavige zaak niet af. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. 2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g.  Dallinga Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2006 18-362.